GVR getoetst

Ten behoeve van een brede toepassing door gemeenten is de GVR grondig getoetst op werking en houdbaarheid. Samenwerkende provincies hebben hiertoe aan Erasmus Studiecentrum voor Belastingen van Lokale overheden (ESBL) en EY een opdracht verstrekt. Daarnaast hebben ook andere instanties als TNO en Fiscaliade elementen van de GVR onderzocht.
Een aantal belangrijke aspecten van de GVR en inzichten vanuit de onderzoeken worden hieronder nader toegelicht. Alle relevante rapporten met betrekking tot de GVR kunnen tevens worden gedownload.

De GVR werkt en is zorgvuldig

De onderzoekers concluderen dat de GVR® op dit moment het enig werkende en schaalbare instrument is dat de verduurzaming binnen gemeenten kan aanjagen. Naast de GVR bestaan er momenteel geen werkbare alternatieven voor op woonlasten neutraliteit gebaseerde bekostigings- en ontzorgingsinstrumenten voor zowel gemeenten als woningeigenaren die gekoppeld zijn aan de woning. Binnen de GVR worden de rechtsposities van woningeigenaren en gemeenten maximaal geborgd. De GVR is ‘Bijzonder zorgvuldig in haar berekeningen en aanpak en is met meer dan voldoende waarborgen omkleed’, aldus het rapport. De onderzoekers concluderen en onderstrepen bovendien dat de GVR in de praktijk naar volle tevredenheid is van de woningeigenaren.

De inzet van gemeentelijke baatbelasting

Binnen de GVR wordt door de gemeente de baatbelasting toegepast. De baatbelasting is een gemeentelijk heffingsinstrument welke sinds 1920 (art. 242d) wordt ingezet om voorzieningen tot stand te brengen teneinde een publiek doel te realiseren. Sinds 1994 valt de baatbelasting onder de gemeentewet artikel 222. Om kosten ten behoeve van het tot stand brengen van voorzieningen middels de baatbelasting te kunnen verhalen dienen deze voorzieningen een zogenaamd ‘hybride karakter’ te hebben: naast het publieke belang, moeten de voorzieningen voor een bepaalde af te bakenen groep onroerende zaken nog eens een bijzonder profijt opleveren.

Belangrijke wettelijke voorwaarden met betrekking tot de toepassing van de baatbelasting zijn oa:

    • de aanwezigheid van een publiek belang en baat voor individuele objecten 
    • een duidelijk vastgesteld gebaat gebied
    • onwillekeurigheid 
    • redelijkheid 
    • objectiviteit 
    • zorgvuldigheid 
    • gelijke gevallen dienen gelijk behandeld te worden

Howel de toepassing van de baatbelasting binnen de GVR als innovatief valt te bestempelen, voldoet zij aan alle hierboven gestelde voorwaarden. Er zijn drie onderscheidende verschillen met de reguliere toepassing van de baatbelasting:

  • In de regel brengen gemeenten bij de inzet van baatbelasting voorzieningen tot stand in de openbare ruimte. In het geval van de GVR worden voorzieningen tot stand gebracht aan objecten die niet in gemeentelijk eigendom zijn. Dit laatste wordt wettelijk niet uitgesloten en is in de wetsgeschiedenis eerder aan de orde geweest.
  • In het geval van de GVR kunnen voorzieningen dan ook enkel na toestemming van de woningeigenaar tot stand worden gebracht. Hiervoor wordt door partijen een vaststellingsovereenkomst getekend. De woningeigenaar verklaart bovendien te begrijpen dat de gemeente hiervoor een baatbelasting heft. Met dit proces wordt de rechtspositie van de woningeigenaar maximaal geborgd.
  • In de regel wordt door de gemeente het objectieve profijt van onroerende zaken op een subjectieve wijze vastgesteld. In het geval van de GVR wordt meetbaar en dus daadwerkelijk objectief het profijt voor de onroerende zaken in het gebate gebied vastgesteld.

Het groepsprofijt en discretionaire bevoegdheden van het gemeentebestuur

Het gemeentebestuur acht het (TVW) noodzakelijk om, in het kader van haar verantwoordelijkheid en publieke taakuitoefening en met de trias energetica als uitgangspunt, allereerst actief de warmte- en energievraag op wijkniveau en daarmee de gemiddelde warmtebehoefte gebouwen te beperken teneinde, onafhankelijk van haar keuze voor de energie-infrastructuur, de gebouwde omgeving in de wijk op een verantwoorde – en toekomstbestendige wijze en tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten aardgasvrij te verwarmen. 

Het drastisch beperken van de warmte- en energievraag op wijkniveau heeft onder andere positieve gevolgen voor haar keuzemogelijkheden tot – en de investeringen in onder andere hernieuwbare capaciteit en bijbehorende energie-infrastructuur. Het gemeentebestuur acht het dan ook in het belang van de wijk en alle daarin gelegen onroerende zaken dat allereerst de warmte- en energievraag op wijkniveau wordt teruggebracht.

De keuze van een gemeentebestuur om vanuit de haar opgelegde regierol op actieve wijze invulling te geven aan haar beleidskeuze, heeft aldus tot doel de wijk beter geschikt te maken om aan te sluiten op een alternatieve warmtevoorziening en op deze wijze grip te houden op – en de invulling te geven aan de haar opgelegde regierol. Het objectieve nut en profijt voor de onroerende zaken in de wijk alsmede de individuele baat zijn het directe gevolg van deze beleidskeuze en de uitvoering daarvan.

Kortom: het publieke belang, het profijt voor de onroerende zaken in de wijk en de rol die gemeenten hebben vanuit juist dat publieke belang bij de wijkgerichte aanpak van het aardgasvrij maken van wijken is boven elke twijfel verheven en heeft bovendien een wettelijke basis.

Feitelijk is dit aanwezige groepsprofijt ook het fundament van de wijkgerichte aanpak van gemeenten waarin de verduurzaming van woningen leidt tot de mogelijkheid om als wijk collectief over te stappen op een alternatieve warmtebron.

Bovenstaande beleidskeuzes maakt het gemeentebestuur vanuit haar politieke verantwoordelijkheid, die volgt uit de aan de gemeente toegekende regierol. Zij dient daarbij haar besluiten zorgvuldig voor te bereiden door onder andere onderzoek te doen naar de feiten en belangen. Dergelijke politieke besluitvorming – mits vergezeld van een evenwichtige belangenafweging als een minimumeis van recht – behoort tot de beoordelings- en beleidsvrijheden van de lokale wetgever

Het vaststellen of beoordelen van de aanwezigheid van het (groeps)profijt betreft dan ook een veel meer bestuursrechtelijke beschouwing dan een fiscaal vraagstuk en valt in die zin buiten het fiscale (kennis)domein. Groepsprofijt vloeit direct voort uit keuzes en evenwichtige belangenafwegingen vanuit zowel een politieke – als technische rationaliteit. Het betreft het directe resultaat van autonome besluitvorming door het politiek verantwoordelijke gemeentebestuur als lokale wetgever en onttrekt zich dan ook aan eventuele correcties door wie geen politieke verantwoordelijkheid draagt.

Overigens heeft TNO het groepsprofijt bij het wijkgericht verduurzamen van woningen reeds in 2019 vastgesteld. In haar rapport stelt zij: “Het beperken van de warmtevraag van een woning dient drie doelen:

  • Het beperkt de energierekening van de bewoners.
  • Het beperkt de vraag naar, en de kosten voor hernieuwbare energie.
  • Het beperkt de piekbelasting op het energienetwerk en de kosten voor aanpassing van de infrastructuur.

Maar één van de doelen betreft een voordeel voor de bewoner, de andere twee doelen leiden tot collectieve baten”.

Het groepsprofijt op wijkniveau wordt overigens binnen de GVR objectief gekwantificeerd in de reductie van de gemiddelde warmtebehoefte gebouwen binnen de wijk, in M3 gas, kg CO2 en/of KJ energie.

Rapporten

Versnellers van verduurzaming (management samenvatting)

Independed Minds

Wijzigingen beoordeeld (vervolg op GVR getoetst)

Fiscaliade

Bestaande Woningen Aardgasvrij

TNO Rapport 2019

De GVR Getoetst (management samenvatting)

ESBL – EY

Notitie Rechterlijke Toetsing En Publiek Belang

Kohier

Risicoanalyse GVR

Astrium Accountants